De opkomst en ondergang van openbare toiletten in Nederland
26 april 2022
“Waarom zijn er zo weinig openbare toiletten in Nederland?” Het is de meest gestelde vraag die we krijgen bij de Toiletalliantie. We hebben onze vermoedens. Maar dit jaar gaan we er nu eens echt onderzoek naar doen. Pieter van Strien heeft de taak op zich genomen in de geschiedenis van openbare toiletten te duiken. Een voorproefje.
Al voor de opkomst van het openbare toilet zoals we dat nu kennen waren er gedeelde plaatsen om de behoefte te doen, de zogenaamde ‘publieke secreten’ of ‘publieke privaten’. Op het eiland Marken was er bijvoorbeeld één latrine waar iedereen in het dorp heenging. De latrines bestonden ook in steden, en werden daar vooral gebruikt door arme mensen, die zelf geen privaat in hun huis hadden. In de tweede helft van de negentiende eeuw groeiden de achterbuurten in de steden snel. De mensen die daar woonden, hadden vaak geen geld of ruimte voor een eigen privaat. Publieke secreten waren daarom noodzakelijk om de achterbuurten enigszins leefbaar te houden. De hygiënische toestanden bij deze latrines waren erg slecht. Vanaf het begin van de twintigste eeuw werden eigen privaten ook voor arme mensen steeds normaler. Publieke secreten werden voor die groep dus overbodig.
Urinoirs tegen wildplassen
Rond het midden van de negentiende eeuw kwamen ook de urinoirs op in verschillende plekken in Nederland. Ze waren bedoeld om het wildplassen, dat tot dan toe de norm was, tegen te gaan. Waarschijnlijk hing dit ook samen met het groeien van de steden: er waren steeds minder stille hoekjes. Bovendien werd de stank ondraaglijk. En volgens de heersende epidemiologische opvattingen was stank niet alleen vies, maar ook gevaarlijk. Ook in dorpen kwamen urinoirs voor, hoewel de noodzaak daar minder werd gevoeld: je was snel genoeg het dorp uit om daar je behoefte te doen. In 1880 verscheen in Amsterdam de befaamde ‘krul’ die de stad bijna een eeuw zou domineren.
Verzet
Er was ook verzet tegen de urinoirs. Naast klachten over stank en vervuiling, was er ook een zedelijk aspect. Mannen deden hun gulp vaak pas dicht bij het verlaten van het urinoir, ondanks bordjes die dat verboden. Mede daarom werd vanaf de jaren ‘20 veelvuldig gepleit voor ondergrondse urinoirs: die lagen niet zo in het zicht. Bovendien waren daar in het buitenland goede ervaringen mee opgedaan. Maar door de hoge aanlegkosten in de zachte Nederlandse bodem kwamen er maar weinig.
Afbraak
Gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw bleef het urinoir alom aanwezig. In 1950 had Amsterdam er nog steeds 250. Maar in 1969 werden in één keer vijftig van de toen nog 175 openbare urinoirs gesloten. Dat had verschillende redenen:
- Door de privacy die de ondergrondse toiletten boden waren ze in trek bij homoseksuele prostitués, dat werd door de gemeente niet op prijs gesteld.
- De gewone urinoirs werden als lelijk en vies gezien, en voortdurende vernielingen en bekladdingen door vandalen hielpen niet mee.
- Urinoirs werden in die tijd in belangrijke mate gezien als voorziening voor mensen die op straat werkten, zoals de melkboer. Die beroepen werden steeds minder beoefend.
- Urinoirs boden alleen soelaas voor mannen, en dat werd als achterhaald gezien in deze tijd van vrouwenemancipatie.
Door al deze factoren kwamen urinoirs bovenaan te staan als gemeenten moesten bezuinigen. Er was weinig weerstand hiertegen. Urinoirs werden een zeldzaamheid in het Nederlandse straatbeeld.
Plannen, maar geen uitvoer
De eerste feministen pleitten voor de inrichting van publieke privaten. De mannen hadden immers al urinoirs, maar vrouwen van de gegoede klasse moesten in warenhuizen of cafés soelaas zoeken. In Amsterdam had hun lobby succes: daar waren in 1909 al acht inrichtingen voor vrouwen. Op andere plaatsen duurde het langer. Publieke privaten hadden op veel plekken nog altijd een slechte naam: ze waren net allemaal opgeruimd, en met reden. Ook de behoorlijk hoge kosten waren een argument: een openbaar toilet kostte de gemeente in 1967 blijkbaar twee gulden per bezoek aan onderhoud.
Het liefste wilde men de privaten, net als urinoirs, ondergronds aanleggen. Daar zouden ze niet zo zichtbaar zijn. Maar dat was wel erg duur, zodat het in veel gevallen bij plannen bleef. Groningen kreeg zijn ondergrondse toilet wel: in 1926 werd het geopend, en het is nu nog altijd te bezoeken. Op andere drukke plaatsen werden bovengrondse toiletten gebouwd: bijvoorbeeld in plantsoenen, bij busstations of pleinen. Toch lijken het er nooit veel te zijn geweest.
Zelfreinigende toiletten vormen ook geen oplossing
De behoefte voor openbare toiletten bestaan. Midden jaren ‘80 werd een nieuw soort openbare toiletten beschikbaar: de zelfreinigende toiletten. Deze konden een antwoord bieden op een van de belangrijkste bezwaren tegen openbare toiletten: hun viesheid. Uiteindelijk werden de zelfreinigende toiletten een bescheiden succes: in 1993 waren er volgens het Algemeen Dagblad 75 zelfreinigende toiletten verspreid over Nederland. Maar de hoge kosten weerhielden veel gemeenten ervan om er veel te installeren. Ondertussen werden elders juist ook toiletten afgebroken: de gemeente Den Haag besloot in 1992 bijna alle openbare toiletten op te ruimen. Zo bleven openbare toiletten een schaars goed in Nederland.
Wordt vervolgd.